Raymond Kesnig: geboren als gevangene van Kamp Amersfoort en overlevende van de Holocaust  

Floris van Dijk en René Veldhuizen  

In de geschiedenis van Kamp Amersfoort als concentratiekamp tijdens de Tweede Wereldoorlog is één baby in gevangenschap geboren. Onderzoekers van Nationaal Monument Kamp Amersfoort spoorden hem na lang zoeken op en hebben hem in België uitgebreid gesproken. Dit is het verhaal van Raymond Kesnig en zijn familie, aangevuld met informatie uit brondocumenten 

Raymond Kesnig in 2025

2025

Als twee verpleegsters de deur van het appartement in de splinternieuwe zorginstelling in België openen, komt een kleine 82-jarige man ons glimlachend verwelkomen. Het is Raymond Kesnig, geboren op 21 mei 1943 in het Sint Elisabeth Ziekenhuis in Amersfoort. Maar door zijn geboorte werd hij ook gevangene van Kamp Amersfoort. Na tien dagen keerde zijn moeder namelijk terug in gevangenschap bij haar echtgenoot en het pasgeboren zoontje kreeg gevangene nummer 574. Hij was en is de jongste gevangene ooit in het structurele systeem van honger, dwangarbeid en mishandeling dat Kamp Amersfoort zo kenmerkte.

Raymond draagt permanent de sporen van de Holocaust die hij als pasgeborene en peuter moeizaam heeft overleefd: hij is door mishandeling als baby doof geworden, heeft littekens van vlektyfus op zijn rug, lijdt aan epileptische aanvallen en heeft meerdere familieleden verloren. Maar hij is verheugd met het bezoek en beschikt over een groot gevoel voor humor. Met behulp van zijn gebarentolk Inge en zijn zoon Galen, die via de iPad meepraat vanuit Spanje, doet hij geëngageerd zijn verhaal en kunnen ontbrekende stukjes van de familiegeschiedenis worden aangevuld. Dit is die familiegeschiedenis over de zwerftocht door de Holocaust van zeven Joodse leden van de familie Kesnig, toen bestaande uit drie generaties.   

1943

In de tweede helft van 1942 en de eerste twee maanden van 1943 werd Kamp Amersfoort verbouwd en uitgebreid. Op acht na waren alle gevangenen naar Kamp Vught gestuurd om daar te helpen met de bouw van dat kamp.

Op 17 mei 1943 arriveerde ineens een groep van 573 Joodse gevangenen in Kamp Amersfoort. Om 3:00 uur die nacht waren zij in Kamp Westerbork in een gereedstaande passagierstrein geklommen die om 6:00 uur binnen reed op het stationsemplacement van Amersfoort. Na ruim een uur durende voettocht door de stad kwamen deze mensen eindelijk bepakt en bezakt aan in het aan de zuidrand gelegen Kamp Amersfoort.1 Onder hen bevonden zich de in Amsterdam geboren kapper Hartog Kesnig (gevangene nummer 213; 1914-1985) en zijn in Antwerpen geboren vrouw Esther Kesnig-van Loggem (# 214; 1923-1996), die hoogzwanger was van hun eerste kind. Zij hadden op de Blasiusstraat 75 II gewoond en de dameskapperszaak van Hartog bevond zich aan de Weesperstraat 60.2 Binnen de familie ging het verhaal dat een buurvrouw hen had verraden. 

Hartog Kesnig en Esther Kesnig – van Loggem
Naast Hartog en Esther maakten andere familieleden ook deel uit van de groep in Kamp Amersfoort en Kamp Westerbork, namelijk Salomon Kesnig (# 215; 1878-1945), Hendrika Kesnig-Walvis (1886-1944), Saul Kesnig (# 217; 1911-1992) en Hanna Kesnig-Blok (# 218; 1914-2000). Salomon en Hendrika waren echtgenoten en de ouders van Hartog en Saul. Salomon Kesnig was koopman, geboren in Londen en woonachtig in Amsterdam. Hij was getrouwd met Hendrika Kesnig-Walvis, geboren en getogen Amsterdamse. Hij had een marktkraam op de Ten Katestraat, waarvoor hij begin 1925 bij herhaling was gewaarschuwd om zijn marktgeld te betalen; op 25 maart 1925 werd zijn vergunning ingetrokken. Salomon is op 2 mei 1945 in Tröbitz overleden, vrijwel zeker aan vlektyfus. Zijn vrouw Hendrika was op 8 april 1944 vermoord in Bergen-Belsen.3 Saul Kesnig was diamantwerker, geboren in Antwerpen en tijdens zijn arrestatie woonachtig in Amsterdam. Hij was de oudere broer van Hartog en gehuwd met Hanna Blok. De Amsterdamse Hanna Kesnig-Blok woonde met haar echtgenoot aan de Blasiusstraat 91.4

Overigens arriveerde in Kamp Amersfoort op diezelfde dag, op 17 mei 1943, nóg een groep Joden: 70 mannelijke gevangenen uit Kamp Vught. Zij waren gestuurd om een schietbaan aan te leggen op het terrein van de Juliana van Stolbergkazerne van de Wehrmacht, aan de Van Campenstraat. Vanwege hun afwijkende gestreepte gevangenenkleding werden zij Zebra-Juden genoemd. De mannen werden vreselijk slecht behandeld. Omwonenden hielden de gordijnen dicht om de mishandelingen niet te hoeven zien en buurtkinderen probeerden broodpakketjes naar de mannen te gooien, waarbij zelfs is geschoten op een weghollend meisje. De Joodse dwangarbeiders werden met militaire vrachtwagens overgebracht naar de plek van tewerkstelling. Twee mannen waren nota bene Amersfoorters: winkelier Arie van Tijn (# onb.; 1896-1944) en koster van de synagoge Abraham Härtz (# onb.; 1912-1944), en hoewel beide sterk vermagerd waren herkenden een aantal passerende Amersfoorters hen tot hun ontsteltenis. Op 7 juli werd de afgepeigerde groep teruggestuurd naar Kamp Vught. Van de 70 mannen zijn er 62 vermoord in de Holocaust.5 

Dubbele nationaliteiten

De 573 Joden uit Kamp Westerbork bezaten allen een andere (vaak dubbele) nationaliteit en waren apart van de andere gevangenen opgesloten in twee barakken voor nader onderzoek. Omdat een groot transport vanuit Amsterdam naar Kamp Westerbork werd voorbereid had de kampleiding besloten deze internationale Joden tijdelijk onder te brengen in Kamp Amersfoort.6 Zo werd het pas heropende Kamp Amersfoort in mei 1943 ineens bevolkt door gezinnen met kinderen. De nationaliteiten waren onder andere US Amerikaans, Argentijns, Braziliaans, Hondurees, Hongaars, Paraguyaans, Pools, Russisch, Turks, Venezolaans, Zwitsers en enkele staatloze Joden. De meerderheid had een (vermeende) Britse nationaliteit, net als de familie Kesnig.

De verhouding tussen Duitse en Nederlandse Joden in Kamp Westerbork was er één van achterstelling van de Nederlanders.7 Over deze groep Nederlandse Joden met een tweede nationaliteit is echter weinig tot niks bekend.

De geschreeuwde welkomstspeech van de kampcommandant met de huisregels maakte direct duidelijk dat dit nieuwe kamp, Kamp Amersfoort dus, veel strenger was dan Kamp Westerbork.

De vrouwen en kinderen kregen een barak toegewezen en de mannen een andere, nummers 9 en 10. Iedereen mocht de burgerkleding behouden, maar het eten was slecht en velen raakten aan de diarree. ’s Nachts ontstond een rij voor de weinige toiletten in de barak. Eén man, de Amsterdamse grossier Isaac Jacovici (# 192; 1874-1943), besloot in de eerste nacht, ondanks het verbod, om zich toch buiten de barak te begeven vanwege hoge nood. Hij werd direct door twee wachtposten vanaf een wachttoren doodgeschoten en zijn lijk bleef daar ter afschrikking liggen. Per barak werden Joodse verantwoordelijken aangewezen; omdat een vrouw te laat in bed beland moest haar barakleider op handen en voeten om het gebouw kruipen. Soms wisten de hongerige gevangenen bieten en zuurkool te stelen. Met de kinderen werden spelletjes gedaan en die speelden tussen de barakken. Maar het leven viel nog mee in vergelijking met de andere gevangenen, aldus een overlevende, die in tegenstelling tot deze groep Joden gekleed gingen in gevangenentenue en doorlopend mishandeld werden. Volgens een naoorlogse getuigenis was er op een dag hooggeplaatst bezoek, werd een jonge politieke gevangene bij de groep geroepen, zijn pet tegen het hek aan gegooid, kreeg het bevel die op te rapen en werd na enkele stappen naar het hek door de bewaker in de toren doodgeschoten.8

Op 21 mei werd Esther Kesnig om 17:30 uur met spoed naar het ziekenhuis gebracht omdat de bevalling had ingezet. Al om 18:15 uur werd haar zoontje geboren, Raymond Gerard. Op 1 juni keerde zij met haar baby terug in het kamp en kreeg het tien dagen oude jongetje gevangene nummer 574. Na ongeveer een maand liepen de Joodse gevangenen weer naar het station om terug te keren naar Kamp Westerbork, zwijgend gadegeslagen door Amersfoortse burgers. De samenstelling was iets gewijzigd, want op dezelfde dag als de geboorte van Raymond overleed in hetzelfde ziekenhuis de nog geen acht maanden oude Bertha de Paauw (# 342; 1942-1943). De officiële reden van overlijden was voedingsstoornis en longontsteking, maar met doosoorzaken werd gefraudeerd. Door de moord op Jacovici en de geboorte van Raymond Kesnig keerden aldus op 11 juni 572 Joden terug.

Kampkaart van Raymond Kesnig

Het enige goede nieuws van deze internering is dat de Joden met buitenlandse nationaliteiten niet mishandeld werden. In Kamp Amersfoort zijn ter plekke tenminste 82 Joden vermoord. Daarnaast zijn in 1942 honderden Joden vanuit Kamp Amersfoort met acht treinen naar Mauthausen en twee treinen naar Auschwitz gestuurd, waarvan slechts een enkeling de Holocaust heeft overleefd. Tien maanden voor opening van Kamp Westerbork als doorgangskamp functioneerde Kamp Amersfoort al als Holocaust-kamp.

Enkele Joodse gevangenen met een dubbele nationaliteit zijn na hun verblijf in Kamp Amersfoort via Kamp Westerbork in het detentiekamp Vittel beland, in de Franse Vogezen. Dat was een internationaal kamp waar Joden met andere nationaliteiten, vooral Amerikaanse en Britse, werden verzameld om eventueel geruild te kunnen worden tegen Duitse krijgsgevangenen. De familie Kesnig trof een ander lot.

Bergen-Belsen

Op 11 januari 1944 werden Hartog, Esther en Raymond, Salomon en Hendrika, en Saul en Hanna vanuit Kamp Westerbork met het allereerste transport naar concentratiekamp Bergen-Belsen gestuurd, vlakbij Celle tussen Hamburg en Hannover. Waar dit eerder een kamp voor geallieerde krijgsgevangenen was geweest, werd één van de functies vanaf 1943 de huisvesting van enkele duizenden zogenaamde Austauschjuden (ruiljoden). Zo’n 1100 Joden stonden op een lijst om geruild te worden tegen Duitsers die in Australië gevangen zaten, waarbij de gevangen Joden naar het Britse mandaatgebied Palestina konden worden gestuurd. In juni 1944 werden 222 Nederlandse Joden door middel van een uitwisselingscertificaat via het Rode Kruis in Genève vrijgelaten. Bergen-Belsen was het grootste kamp op nazi-grondgebied waar grote aantallen Joden gevangen zaten zonder het directe doel om hen uit te moorden. Door de enorme aanwas in het laatste oorlogsjaar liep ook de sterfte gigantisch op tot een geschat totaal van 70.000. Een extreem hoge sterfteratio, zelfs de hoogste van alle concentratiekampen genoemd, werd in maart 1945 in Bergen-Belsen behaald: ruim 18.000 van 45.500 gevangenen. Onder hen bevonden zich ook Anne (1929-1945) en Margot Frank (1926-1945).9 Esther kon zich na de oorlog Anne Frank herinneren als medegevangene.
In Bergen-Belsen is Raymond Kesnig doof geworden. Elke week werden vijftig kinderen verzameld voor duistere doeleinden omdat die kinderen nooit werden terug gezien. Esther had Raymond verstopt maar die begon na de selectie te huilen. Woedend werd door de nazi’s gevraagd van wie dat kind was. Na een herhaalde ‘vraag’ (“Austreten!”) en het dreigement om er anders nog eens vijftig te selecteren stapte Esther uit de rij. De kleine Raymond werd door een bewaker boos weggesmeten, met een blijvende handicap tot gevolg. 

Hendrika overleed op 8 april 1944 in Bergen-Belsen. Een jaar later werden drie goederentreinen voorbereid om ongeveer 6800 gevangenen als Austauschjuden over te brengen naar Theresienstadt. Het eerste transport werd een week na het vertrek op 6 april door het Amerikaanse leger bij Farsleben bevrijd. Het volgende transport vertrok op 9 april met voornamelijk Hongaarse Joden en bereikte Theresienstadt wel. Op 10 april 1945 vertrok de derde trein met 2.400 Joden, waarvan een derde Nederlanders. Een bizarre zwerftocht van twee weken lang volgde, door de delen van Duitsland die nog niet door geallieerden veroverd waren. Velen bezweken aan vlektyfus en werden tijdens tussenstops begraven. Onderweg werd de trein herhaaldelijk beschoten door geallieerde vliegtuigen. De trein kwam voor een gebombardeerde spoorbrug tot stilstand kwam en werd op 23 april ontdekt door eenheden van het Sovjetleger nabij het mijnstadje Tröbitz, ten zuiden van Berlijn. De overlevenden lagen tussen de doden, er werden huizen gevorderd voor de ernstig zieken, tevens werd een provisorisch veldhospitaaltje ingericht en het duurde nog weken voordat de tyfusepidemie onder controle was. Ongeveer 550 Joden vonden de dood. Eén van hen was Salomon Kesnig, de grootvader van Raymond. Saul en Hanna staan op een lijst van in de trein aangetroffen Joden en hebben het overleefd.10

Naoorlogs

Na terugkeer in Nederland werden de vijf overlevenden van de familie Kesnig, namelijk Hartog, Esther, Raymond, Saul en Hanna, op 1 juli 1945 medisch gecontroleerd in het Portugees Israëlitisch Ziekenhuis in Amsterdam. Op 9 juli 1945 bevond het gezin bestaande uit Hartog, Esther en Raymond zich in Hotel Elberfeld in Amsterdam.11 De kapperszaak van Hartog bleek ongeschonden de oorlog te hebben doorstaan en hij probeerde de draad weer op te pakken. In 1946 werd hun dochter Evelyn geboren. Maar het moet lastig zijn geweest voor Hartog en Esther; zij waren zeker niet de enige Joodse overlevenden van de Holocaust die door Nederlandse instanties geen warm welkom werd geboden en zich onbegrepen voelden. Het echtpaar besloot te emigreren naar Zuid-Afrika, waarschijnlijk omdat in Johannesburg een tekort aan arbeiders was en er een project was gestart waarbij slachtoffers van de Holocaust een baangarantie hadden (vermoedelijk in de diamantsector) en de gelegenheid geboden werd op woonruimte tegen aantrekkelijke prijzen. In 1948 werd daar hun derde kind geboren, Marcel.
Het gezin was gelukkig in Zuid-Afrika, maar de kleine Raymond had het door zijn Joodse afkomst moeilijk. Er was slechts één dovenschool in Zuid-Afrika, met een internaat voor de leerlingen. Velen van zowel de leerkrachten als de leerlingen hadden een nationaalsocialistische achtergrond en sympathieën waar hij als enige Jood tussen door liep. Ook door zijn epileptische aanvallen werd hij slachtoffer van pestgedrag door medeleerlingen. Door zijn sterke karakter en activiteiten van de Joodse jeugdbeweging wist Raymond toch zijn draai te vinden en beschouwde hij Zuid-Afrika als zijn thuisland. In 1954 diende zijn vader Hartog een claim in tegen de Duitse staat bij de Wiedergutmachungsämter in Berlijn.12

Maar het politieke klimaat in Zuid-Afrika verhardde. Tot verbijstering van de familie Kesnig won de racistische en separatistische onderstroom terrein, die uiteindelijk in 1973 zou gaan leiden tot de oprichting van de Afrikaner Weerstandsbeweging. Het dragen van uniformen en de gebruikte vlaggen met symbolen (een adelaar met triskelion) deden niet alleen sterk denken aan de nazistische herkomst van de blanke paramilitairen, die met geweld streefden naar een eigen blanke staat. Als overlevenden van de Holocaust nam de overtuiging bij Hartog en Esther toe dat een samenleving van dergelijke haatdragende segregatie zou leiden tot vervolging van de zwarte meerderheid en dat vervolgens de Joden opnieuw aan de beurt zouden zijn. Aan het einde van de vijftiger jaren moest het gezin tot ieders verdriet besluiten tot terugkeer naar Nederland.
Op een dag nam Esther de toen zestienjarige Raymond mee naar een Amsterdamse markt. Daar werd zij herkend door een vrouwelijke Joodse medegevangene uit Bergen-Belsen. Die herinnerde zich de selectie van de kleine kinderen en het wrede voorval met de baby van Esther. De vrouw was in de stellige overtuiging dat het jongetje dat niet had overleefd. Toen Esther de juiste toedracht vertelde en op de zwijgende Raymond wees barstte de vrouw uit in onbedaarlijk huilen.

Het gezin verhuisde naar Antwerpen en de gedachten bleven bij hernieuwde emigratie, waarbij de mogelijkheid van de Verenigde Staten voorbijkwam. Marcel besloot als jongeman zijn geluk te beproeven in Israël. Raymond, inmiddels getrouwd, volgde en later kwamen ook Hartog en Esther. In Israël werd de dochter van Raymond geboren, Sharona, maar helaas liep zijn huwelijk vervolgens op de klippen. Bij een bezoek aan vrienden in Zuid-Afrika ontmoette Raymond een andere vrouw. Die besloot voor Raymond met haar twee kinderen naar Israël te emigreren, alwaar zij in het huwelijk traden. Zij kon daar niet echt aarden en Raymond en zij besloten tot een hernieuwde poging om het in Zuid-Afrika te proberen. Twee jaar later werd daar hun zoon Galen geboren. Ondertussen was Marcel met zijn gezin naar Nederland teruggekeerd en volgden Esther en Hartog toch ook weer. Minder dan een jaar later overleed Hartog aan de gevolgen van een hartaanval in het ziekenhuis in Roosendaal in 1985. Esther stierf elf jaar later aan de gevolgen van kanker.

Raymond is vanwege een aanbieding voor een baan in 1985 met zijn nieuw samengestelde gezin in België komen wonen. Zijn tweede echtgenote was daar niet gelukkig, het huwelijk werd ontbonden en zij besloot weer naar Zuid-Afrika te vertrekken. Enkele jaren later ontmoette Raymond de Zwitserse Regine, waar hij al jaren brieven mee had uitgewisseld nadat zij enkele maanden op een kibboets in Israël had gewerkt. Dit was een gelukkig huwelijk tot haar dood in 2013; zij overleed aan een longziekte.13

De afgelopen decennia is de familie Kesnig een beetje uiteengevallen en het is onbekend hoe het sommige leden van de familie is vergaan. In 2024 overleed Evelyn. Raymonds zoon Galen liet enkele jaren geleden een sieraad herstellen in Antwerpen. De juwelier herkende de familienaam en bleek vaak te zijn uitgenodigd bij Saul thuis in zijn woning boven Café de Klok in de Antwerpse Pelikaanstraat.

Met een omhelzing nemen wij afscheid van Raymond Kesnig. Zijn getekende leven lang heeft hij gedacht dat hij geboren was in Kamp Westerbork, maar kent nu mede door getoonde archiefstukken de waarheid. In de familie luidde decennialang het credo: “Zeg niet dat je Jood bent want straks komen de nazi’s terug.” Via Inge vult Raymond aan: “Joden zullen altijd blijven lijden.”  

Ontmoeting met de jongste gevangene van Kamp Amersfoort ooit

Bronnen

1 NIOD Diensttagebuch für Blockführer von Dienst (17 mei 1943)

2 JRK ArArch 130318276; NIOD NRK doos 637 (oud) Hartog Kesnig en Esther van Loggem-Kesnig

3 JRK 130318281; ArArch 5150158; NIOD NRK doos 637 (oud) Salomon Kesnig en Hendrika Kesnig-Walvis

4 JRK ArArch 130318294; JRK ArArch 130318278; ArchAmst arch.nr. 30187, inv.nr. 14; NIOD NRK doos 637 (oud) Saul Kesnig en Hanna Kesnig-Blok

5 A. Kluveld (2024), Het vergeten verhaal van de Joodse gevangenen van Kamp Amersfoort, Zandvoort (2024), p. 99-108; NIOD Diensttagebuch für Blockführer von Dienst (17 mei 1943)

6 NMKA, Verklaring Henriëtte Zomerplaag (25 maart 2008)

7 E. Moraal, Als ik morgen niet op transport ga…; Kamp Westerbork in beleving en herinnering, Amsterdam (2014), p. 221-273

8 B. Spanjaard, Don’t fence me in!, Los Angeles (1981), p. 91-96; NMKA, Verklaring Henriëtte Zomerplaag (25 maart 2008); NIOD Diensttagebuch (19 mei 1943)

9 N. Wachsmann, KL; a history of the nazi concentration camps, New York (2016), p. 335-337; 565-568; 576; 586; T. Ammann, S. Aust, Hitlers Menschenhändler – das Schicksal der „Austauschjuden“, Berlijn (2013), p. 7-334; www.joodsamsterdam.nl/transport-222

10 ArWbork inv.nr. 3359; www.joodsamsterdam.nl/het-verloren-transport

11 JRK ArArch 130318277

12 Landesarchiv Berlin B Rep. 025-05 Nr. 52 WGA 20118/59: Verfahren Kesnig Hartog (*24.01.1914), 75, 1st Avenue, Parkhurst, Johannesburg, gegen das Deutsche Reich

13 De Polder; Nieuws uit Polder & Kempen (14 april 2013)

Ga naar de inhoud